Ik weet niet of iets in te halen is. En of dat moet.
Wat ik wel merk, nog steeds, is dat ik geconfronteerd
wordt met mijzelf, mijn beperkingen.
Ik was er altijd stellig van overtuigd dat ik bier nodig
had om een feest leuk te maken. En om makkelijker
met mensen te kletsen. En dat werkte ook tot op zekere
hoogte. Want ik ging te ver en dan wordt je weer a-sociaal.
En later wilde ik altijd na een feest nog even alleen drinken.
En nog later ging ik eerder weg om alleen te drinken. (En toen
dacht iedereen, het gaat beter.)
Maar ik dronk eigenlijk altijd. Zo van een uur of vier, vijf. Want
dan werd het gezellig. (Ik woon in een woongroep.) En toen ik
in de flat woonde, samen met mijn vriendin, begon ik vaak al tijdens
de lunch. En dan zorgde ik er voor dat als mijn vriendin thuis
kwam ik aan het koken was met een biertje erbij. Zo leek het
allemaal nog heel redelijk.